"Kom,
schat, we moeten echt even verder als we Iris willen vinden voor ze is bevroren
of weggespoeld." Karin trekt Sylvia voorzichtig overeind. Sylvia knikt
terwijl ze al snuffend haar neus afveegt met haar mouw en zo een bruine
modderstreep achterlaat op haar gezicht. Wat een dag is dit. Opeens is dit geen
gezellig weekendje weg meer met de meiden, maar een uitje van een stel belegen
tuthola's. Zou het de drank zijn die hen onderhand de nek omdraait? Ze zijn het
natuurlijk niet meer gewend, zo'n avondje doorhalen. Sylvia krijgt spijt van
haar eigen drinkgelag als ze aan de kater denkt die morgenochtend
waarschijnlijk op haar zit te wachten. Els zal wel de enige zijn die er geen
last van heeft. Die doet als kinderloze kunstenaar natuurlijk niet anders. Nee,
maar, als je over de duivel denkt... "Wijfies, hebben jullie haar al
gevonden?" Els rent onvast op hen af. "Jullie zijn ook nog niet echt
opgeschoten. Meid, wat zie je eruit! En wat is dat?" Els wijst op het
kwakje van Sylvia en begint onbedaarlijk te lachen. "Mijn god, we lijken
wel vijftien na een Coebergh-jus feestje. Weet je nog? Bij jou op zolder? Enig
idee waar ze naartoe is geslopen?" Karin wijst met haar vinger richting de
schuur. Els loopt verder. "Iris! Telefoon!" Karin en Sylvia kijken
elkaar verbaasd aan en glimlachen ondanks alles om Els die enthousiast zwaait
met het mobieltje in haar hand. Dat is wat ze in vroeger tijden koddig zouden hebben
genoemd.
Els
nadert het schuurtje en durft plotseling niet meer verder. Iris is vast al veel
verder gelopen, maar hierachter zou wel een dode rat kunnen liggen of erger. Wat
doen ze hier in godsnaam op deze van god vergeten plek. Kon ze maar direct
terug naar huis, dicht tegen Sjaak aankruipen, vrijen tot het ochtend wordt en
pas slapen als het zonlicht pijn aan haar ogen doet. Ze vermant zich, haalt
diep adem, kijkt voorzichtig om het hoekje en schrikt zich een ongeluk. Daar
ligt Iris, volkomen stil, alweer. Verstijfd blijft Els staan. "Els, zie je
wat? Nee, hè!" Karin botst tegen haar aan. Ze duwt Sylvia in haar armen en
loopt zelf door naar Iris. Als ze bij haar is neergeknield, roept ze naar Els.
"Jij hebt daar toch een telefoon? Bellen dan! 112!" "Oh, ja,
natuurlijk." Met trillende vingers toetst Els de drie cijfers in op het
toestel. Karin bestudeert intussen Iris. Ze voelt in haar nek en aan haar
voorhoofd. Dan ziet ze de wond op haar hoofd, waar het bloed door de regen
afgespoeld is. "Een ambulance," zegt Els "Ja, weet ik dat..."
Ze bedekt de speaker met haar hand. "Waar zijn we in heaven's name?"
Tara
schenkt een groot glas rode wijn in. Ze heeft waanzinnig veel medelijden met
zichzelf, zoals ze hier nu in haar eentje zit; met een haard die is uitgegaan
en niemand om haar warm te houden. Er zit maar één ding op: lekker naar bed
gaan. Ze proost theatraal en slaat de wijn in één keer achterover. Dan pakt ze haar
boek van de salontafel en vertrekt naar boven, waar ze zich op een bed laat vallen.
Diep onder het donzige dekbed trekt ze zich terug in de romantische wereld van
ontvoerde hofdames en dappere ridders. Buiten zoeken ze het maar uit.
"Ik durf
haar niet zo te verplaatsen, maar ze wordt natuurlijk hartstikke koud." Karin
is de enige die rationeel blijft denken. Ze gaat tegen Iris aanzitten en tilt voorzichtig
haar hoofd op en legt hem in haar schoot. "Kijk uit! Misschien is er wel iets
met haar nek of haar rug." Sylvia is blijkbaar niet erg bruikbaar in noodsituaties.
Ze is doodongerust, als de dood dat het zo erg is met Iris als het er uit ziet.
"De ambulance is onderweg," roept Els; blij als ze is dat ze in ieder
geval iets heeft kunnen doen. "Lieverd, wordt eens wakker." Karin praat
zachtjes tegen Iris, die gelukkig een beetje begint te bewegen. "Meis, heb
je ergens pijn?" Iris doet voorzichtig haar ogen open. "Mijn hoofd!" kreunt ze.